- Info
- Brandbestrijding
- Verergerende factoren
- Evacuatiewegen
- Compartimentering
- Specifieke lokalen
- Omgeving en toegang voor de brandweer
Info
Gebouw:
Persoonlijke informatie
Familie 1: Brandbestrijding
1. Bestrijdingsmiddelen
1.Beschikt u over blustoestellen?
.
2.Zijn uw blustoestellen toereikend en oordeelkundig geïnstalleerd?
De algemene regel is ten minste 1 blustoestel per 150 m² en een maximale afstand van 15 meter om 1 blusmiddel te bereiken. -Poederblusser van 6 kg = 1 eenheid -Waterblusser met additief van 6 liter = 1 eenheid -CO2-blusser van 5 kg = een halve eenheid
3.Worden uw blustoestellen gecontroleerd?
4.Beschikt u over brandhaspels?
NBN EN 671-1. De brandhaspels worden geïnstalleerd in compartimenten van meer dan 500 m². -Wanneer de brandweer of de interne risicoanalyse het aanbeveelt. -Selecteer N.v.t. als dit niet op u van toepassing is.
5.Zijn uw brandhaspels oordeelkundig opgesteld?
De waterstraal van 2 brandhaspels moet om het even welk punt van de verschillende compartimenten kunnen bereiken.
6.Zijn uw brandhaspels in goede staat (kraan, spuit, slang, trommel)?
7.Worden uw brandhaspels door een erkend bedrijf gecontroleerd?
8.Zijn uw blusmiddelen duidelijk aangegeven (pictogrammen)?
Signalisatie en veiligheidsverlichting Het Koninklijk Besluit dat de basisnormen vastlegt, verplicht het volgende: “De uitgangen, ontruimingswegen en brandbeveiligingsmiddelen worden aangeduid met goed waarneembare en herkenbare signalisatie die voldoet aan de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk. Ze worden uitgerust met een veiligheidsverlichting. Het volgnummer van elke bouwlaag is duidelijk aangebracht op de overlopen en in ontruimingswegen ter hoogte van trappen en liften.” Het ARAB schrijft het volgende voor: “De plaats van elke uitgang en van elke nooduitgang evenals de richting van de wegen, doorlopen en trappen die naar deze uitgangen leiden, worden aangeduid door de reddingsborden die voldoen aan de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk.” Men moet pictogrammen aanbrengen die overeenstemmen met de signalisatie voorzien in het Koninklijk Besluit van 17 juni 1997 (wit pictogram op groene achtergrond).
9.Worden uw blusmiddelen door veiligheidsverlichting verlicht?
10.Beschikt u over een sprinklerinstallatie (industrieel gebouw > 5000 m²)?
Winkels voor kleinhandel > 2000 m² (ARAB art. 52.9.3). In compartimenten die meer dan 2 bouwlagen bestrijken (basisnormen). In compartimenten van industri�le gebouwen (basisnormen) van meer dan - 25.000 m² (klasse A) - 10.000 m² (klasse B) - 5000 m² (klasse C). Selecteer N.v.t. als dit niet op u van toepassing is
11.Wordt uw sprinklerinstallatie door een erkend bedrijf gecontroleerd en onderhouden?
2. Meldings-, waarschuwings- en alarmmiddelen
1.Beschikt u over een middel dat meldingen mogelijk maakt (bericht aan de openbare hulpdiensten)?
De melding is de mededeling aan de brandweer van de ontdekking of detectie van een brand. Ze wordt bij elk begin van brand gegeven.
2.Beschikt u over een geluidsmiddel dat waarschuwingssignalen mogelijk maakt?
Het waarschuwingssignaal informeert specifiek aangestelde personen die deel uitmaken van het personeel van de werkgever (brandbestrijdingsdienst) over de ontdekking van een brand. Het kan verschillende vormen aannemen: rechtstreekse informatie (mondeling of telefonisch); het indrukken van een knop van een waarschuwingsnetwerk; via een installatie voor automatische branddetectie enz. De werknemer die de oproep ontvangt, informeert: de bevoegde brandweerzone, de leden van de interventieploeg(en), de andere betrokkenen (de directie, de preventieadviseur enz.). Het waarschuwingssignaal stelt dus een lid van de brandbestrijdingsdienst in staat om zich naar de plaats van de brand te begeven en de passende maatregelen te nemen.
3.Beschikt u over een geluidsmiddel dat een alarm (evacuatie) mogelijk maakt?
• Het alarm moet hoorbaar zijn voor alle aanwezigen op de locatie in kwestie, en bovendien overal op die locatie (gebouw, zone, site ...). Er mag geen verwarring mogelijk zijn over de interpretatie van het alarm. • De geluidssterkte van het brandalarm is ten minste 65 dB(A) en 5 dB(A) hoger dan elk geluid dat langer dan 30 seconden aanhoudt. Als het brandalarm bedoeld is om mensen te wekken, moet de geluidssterkte hoger zijn dan of gelijk aan 75 dB(A) ter hoogte van het bed. • Deze minimale geluidsniveaus moeten in alle omstandigheden worden bereikt (gesloten deuren) en overal waar de verspreiding van het brandalarm vereist is. • Er mag geen verwarring mogelijk zijn tussen het brandalarm en andere geluidssignalen. De geluidssterkte mag niet hoger zijn dan 120 dB(A) op plaatsen waar mensen aanwezig kunnen zijn. • De geluidsfrequentie moet tussen 400 Hz en 2000 Hz liggen. • In elke alarmzone moeten ten minste 2 geluidsbronnen geïnstalleerd zijn, zelfs indien de aanbevolen geluidssterkte met een enkele geluidsbron kan worden bereikt.
3. Branddetectiecentrale
1.Beschikt u over een branddetectiecentrale?
2.Beschikt u over brandknoppen?
3.Zijn de brandknoppen duidelijk aangegeven (reglementaire pictogrammen)?
4.Beschikt u over branddetectoren?
NBN S21-100-1 6.5.2.2.1 Lokaal van minder dan 80 m²=> 1 detector, max. afstand van de muur => 6,7 m Lokaal van meer dan 80 m²=> 1 detector per 60 m², max. afstand van de muur => 5,8 m
5.Zijn uw branddetectoren oordeelkundig verdeeld?
6.Zijn er branddetectoren in de risicolokalen (archieven, technische lokalen ...)?
7.Zijn er branddetectoren in de verlaagde plafonds / onder de vloer?
8.Wordt de branddetectie door een erkend bedrijf onderhouden?
9.Is het personeel opgeleid in het gebruik van de branddetectiecentrale?
Is het personeel opgeleid om de informatie van de branddetectiecentrale te interpreteren?
10.Beschikt u over een vereenvoudigde gebruiksaanwijzing?
NBN S21-100 vereist een fiche met uitleg over het gebruik van de branddetectiecentrale.
11.Beschikt u over een logboek?
Het logboek is een manier om een geschiedenis van de manuele verrichtingen op de branddetectiecentrale bij te houden.
12.Bent u verplicht om de norm NBN s 21-100 te volgen?
4. Organisatie van de brandbestrijding / Administratieve dossiers
1.Beschikt u over een brandbestrijdingsdienst (intern noodplan, eerste interventieploeg, evacuatie-oefening ...)?
Boek 3 titel 3 van de Codex over het welzijn op het werk verplicht de werkgever om over een interne brandbestrijdingsdienst te beschikken. (bv. een persoon die een blustoestel kan gebruiken)
2.Zijn uw brandvoorschriften aanwezig en uitgehangen?
Wat te doen bij brand
3.Is de eerste interventieploeg operationeel (aanstelling, opleiding ...)?
Elk jaar krijgt ongeveer 3% van de ondernemers te maken met een brand in hun bedrijf. In 90% van de gevallen kunnen de bedrijfsleiders of hun werknemers de beginnende brand blussen met een draagbaar blustoestel en/of een brandspuit. Men moet natuurlijk weten hoe men die kleine blusmiddelen moet gebruiken!
4.Is de eerste interventieploeg oordeelkundig verdeeld?
5.Houdt u een jaarlijkse evacuatie-oefening?
6.Beschikt u over een volledig brandpreventiedossier?
7.Beschikt u over een volledig interventiedossier?
Het vergemakkelijkt de interventies van de openbare hulpdiensten. Het verzamelt alle informatie die nodig is voor een snelle en doeltreffende interventie van de hulpdiensten. Het interventiedossier omvat de volgende informatie: Het document dat de organisatie van de interne brandbestrijdingsdienst beschrijft. Het evacuatieplan. De lijst van ter plekke beschikbare brandbeschermingsmiddelen en hun locatie op een plan. De plaats en werking van de elektrische installaties, de afsluiters van de gebruikte vloeistoffen, de ventilatiesystemen en de branddetectiecentrale. Dit document moet bij de ingang van het gebouw ter beschikking zijn van de interventieploegen.
8.Hebt u een procedure voor de evacuatie van personen met beperkte mobiliteit en gelijkgestelden?
Het betreft “alle personen die zich moeilijk kunnen verplaatsen, zoals personen met een zintuiglijke en intellectuele handicap, rolstoelgebruikers, personen met handicap van de ledematen, kleine personen, bejaarden, zwangere vrouwen ...”
9.Is de evacuatietijd correct?
10.Beschikt u over een procedure voor vuurvergunningen?
11.Is elke werknemer geïnformeerd over de risico's en de maatregelen voor brandpreventie?
Familie 2: Verergerende factoren
1. Factoren voor het ontstaan van brand die verband houden met producten
1.Is er meer dan 50 l aan brandbare of explosieve producten aanwezig?
2.Is er meer dan 50 l aan oxidatieve producten aanwezig?
3.Is een gelijktijdige aanwezigheid met een energiebron in eenzelfde ruimte waarschijnlijk?
4.Zijn er zelfontbrandende producten aanwezig?
5.Is er afval met risico van ontbranding aanwezig?
6.Is er werkuitrusting met risico van brand aanwezig (oven, open vlam, hoge temperaturen enz.)?
2. Verergerende factoren in verband met de bezetting
1.Zijn er veel gebruikers (100 pers.)?
2.Zijn er veel werknemers (50 pers.)?
3.Zijn er veel uitzendkrachten / bezoekers / externe werknemers (75 pers.)?
Selecteer N.v.t. als de onderneming geen uitzendkrachten en bezoekers heeft
4.Zijn er personen met beperkte mobiliteit?
Het betreft "alle personen die moeilijk met het openbaar vervoer kunnen gebruiken, zoals personen met een zintuiglijke en intellectuele handicap, rolstoelgebruikers, personen met handicap van de ledematen, kleine personen, bejaarden, zwangere vrouwen ..."
3. Actuele plannen
1.Beschikt u over een evacuatieplan/materiaal voor eerste interventie?
Tijdens een brand kan giftige rook zich zeer snel door het gebouw verspreiden. U moet dan zo snel mogelijk naar een veilige plaats kunnen vluchten. Een goed bestudeerd evacuatieplan kan echt uw leven redden. Codex over het welzijn op het werk
2.Beschikt u over een intern noodplan?
De werkgever stelt een intern noodplan op dat van toepassing is voor de bescherming van de werknemers wanneer dat nodig is naar aanleiding van de vaststellingen ingevolge de risicoanalyse. Het plan steunt op procedures voor gevaarlijke situaties en mogelijke ongevallen of incidenten die eigen zijn aan de onderneming of instelling evenals aan gevallen van geweld van externe oorsprong. Deze procedures hebben betrekking op: 1° de informatie en de instructies betreffende de maatregelen in geval van nood; 2° het alarm- en communicatiesysteem; 3° de veiligheidsoefeningen; 4° de handelingen bij evacuatie en eerste hulp; 5° de middelen voor eerste hulp; 6° de maatregelen om posttraumatische stress te voorkomen of te beperken. Codex over het welzijn op het werk Boek I. - Algemene beginselen Titel 2. Algemene beginselen betreffende het welzijnsbeleid Hoofdstuk V. - Maatregelen bij noodsituaties en in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar
3.Beschikt u over een plan van de elektrische installaties?
4.Beschikt u over een installatieplan van de ventilatiesystemen?
Selecteer N.v.t. als u geen ventilatiesysteem hebt
5.Beschikt u over een plan van de installaties voor rookverwijdering?
Selecteer N.v.t. als u geen systeem voor rookverwijdering hebt
6.Beschikt u over een plan van de brand- of gasdetectiecentrale?
Selecteer N.v.t. als u geen ventilatiesysteem hebt
4. Preventiemaatregelen
1.Beschikt u over een overzicht van de gevaarlijke situaties?
Situatie waarin een individu blootgesteld is aan een gevaar. Elke werknemer kan deze fiche invullen en overhandigen aan zijn hi�rarchische verantwoordelijke of aan de met de preventie belaste persoon, afhankelijk van de interne organisatie van de instelling.
2.Beschikt u over een overzicht van de incidenten?
3.Beschikt u over informatie over de gevaarlijke, brandbare, ontvlambare, explosieve producten?
Selecteer N.v.t. als er geen gevaarlijke, brandbare, ontvlambare, explosieve producten aanwezig zijn
4.Hebt u maatregelen genomen om het gebruik, de productie of de opslag van ontvlambare vloeistoffen te beperken?
Selecteer N.v.t. als u geen ontvlambare vloeistoffen opslaat
5.Hebt u maatregelen genomen om het explosierisico te beperken?
Selecteer N.v.t. als er geen explosierisico bestaat
6.Hebt u maatregelen genomen om het gebruik, de productie of de opslag van brandbare gassen te beperken?
Selecteer N.v.t. als u geen brandbare gassen produceert of opslaat
7.Hebt u preventiemaatregelen genomen voor het brandrisico van werkuitrusting?
8.Hebt u maatregelen genomen om zelfontbranding te beperken?
Selecteer N.v.t. als geen zelfontbrandende materialen aanwezig zijn
9.Hebt u preventiemaatregelen genomen in de omgeving van ontbrandingsbronnen?
Selecteer N.v.t. als geen ontbrandingsbronnen aanwezig zijn
10.Hebt u maatregelen genomen om de risico�s van door afval veroorzaakte brand te beperken / te elimineren?
Familie 3: Evacuatiewegen
1. Evacuatiegangen en -wegen
1.Zijn de evacuatiewegen voldoende breed?
De breedte van de evacuatiewegen moet aangepast zijn aan het aantal in het gebouw aanwezige personen
2.Zijn de evacuatiewegen vrij van kasten of ander meubilair dat hun breedte beperkt?
3.Zijn de evacuatiewegen vrij van doodlopende gangen met een lengte < 15 m?
4.Zijn de evacuatiewegen vrij van elk brandbaar materiaal?
5.Zijn de evacuatiewegen uitgerust met veiligheidsverlichting?
• De veiligheidsverlichting moet ten minste op de volgende plaatsen aangebracht zijn: o Bij elke uitgangsdeur die in geval van nood moet worden gebruikt; o Bij de trappen, zodat elk trapdeel rechtstreeks wordt verlicht; o Bij elk niveauverschil; o In de nabijheid van de veiligheidssignalen en richtingsborden; o Bij elke richtingswijziging; o Op elk kruispunt van gangen; o Bij de laatste uitgang en buiten het gebouw, tot aan het verzamelpunt; o Bij elke eerstehulppost, zodat ter hoogte van de eerstehulpkast een verticale verlichting van 5 lux verzekerd is; o Bij elk brandbestrijdingsmiddel en elke alarmknop, zodat een verticale verlichting van 5 lux verzekerd is ter hoogte van de knoppen, het bord en de uitrusting voor brandbestrijding; o Bij de evacuatiemiddelen voor gehandicapte personen en o Bij de eventuele vluchtplaatsen en alarmknoppen voor gehandicapte personen; o In de liftcabines (antipaniekverlichting). • Er moet overal verlichting van ten minste 1 lux zijn, en op gevaarlijke plaatsen (kruising van gangen, trappen, richtingwijzigingen ...) verlichting van ten minste 5 lux.
6.Komen de evacuatiewegen rechtstreeks uit op een veilige plaats?
2. Nooduitgangen
1.Zijn er ten minste twee uitgangen of trapzalen op elke verdieping indien > 100 personen?
2.Is de gecumuleerde breedte van de uitgangen voldoende groot?
3.Is er een verzamelpunt?
3. Trapzalen
1.Heeft het gebouw een trapzaal?
2.Voldoen de trapzalen aan de evacuatienormen?
De breedte van de evacuatiewegen moet aangepast zijn aan het aantal in het gebouw aanwezige personen
3.Is de nuttige breedte van de trapzalen ten minste 0,80 m?
4.Komen de trapzalen uit op een evacuatieniveau (zonder verlenging naar de kelderverdieping)?
5.Zijn de trapzalen vrij van hindernissen?
6.Zijn de trapzalen uitgerust met een leuning en een reling? (als ze meer dan 1 meter breed zijn)
De hoogte van de reling, verticaal gemeten tussen de trapneus en de bovenzijde van de leuning, is ten minste 900 mm. Op de overlopen is de minimale hoogte 1100 mm (of 1200 mm bij een valhoogte van 12 m of meer). NBN B 03-004
7.Zijn de trappen correct ontworpen (diepte van de trede, breedte ...)?
De reglementaire hoogte van traptreden bedraagt 16 tot 21 cm. De hoogte moet uniform zijn, om de gebruiker niet te verrassen en uit zijn evenwicht te brengen. De trede moet 21 tot 32 cm diep zijn.
4. Rookafvoer
1.Is boven elke trap een rookafvoer aanwezig?
.
2.Is de rookafvoer functioneel?
3.Is de bediening ervan gemakkelijk bereikbaar aan de voet van de trap?
4.Is de bediening duidelijk aangegeven in het Nederlands?
5.Wordt de installatie door een erkend bedrijf onderhouden?
5. Signalisatie
1.Is de signalisatie van de evacuatie toereikend?
De signalisatie (pictogrammen) die de evacuatiewegen, met name van de kantoorzone, aangeeft, moet zo geplaatst zijn dat iedereen deze goed kan zien en moet de stroom van de gebruikers naar de dichtstbijzijnde nooduitgang leiden. De uitdrukking ‘nooduitgang’ duidt zowel op een deur als op een equivalente veilige uitgang naar: ° een noodtrap; ° een inkomhal (beveiligd tegenover de rest van het gebouw); ° een uitgang die op de openbare weg uitkomt of er veilig naartoe leidt; ° een terras op de evacuatieweg dat direct of indirect naar de openbare weg leidt.
2.Is de signalisatie zichtbaar en goed aangebracht (pictogrammen)?
3.Zijn de evacuatieplannen uitgehangen en actueel?
4.Is het verzamelpunt geïdentificeerd?
5.Is het nummer van de verdieping aangeduid op de overlopen van de trapzalen en in de liften?
Selecteer N.v.t. als er geen trap is
6. Veiligheidsverlichting
1.Heeft het gebouw een veiligheidsverlichting?
2.Is de veiligheidsverlichting oordeelkundig verdeeld?
Dat betekent dat de toestellen en signalisatie van de veiligheidsverlichting minsten op 2 m boven de vloer aangebracht zijn, conform de norm NBN EN 1838. � De veiligheidsverlichting moet ten minste op de volgende plaatsen aangebracht zijn: o Bij elke uitgangsdeur die in geval van nood moet worden gebruikt; o Bij de trappen, zodat elk trapdeel rechtstreeks wordt verlicht; o Bij elk niveauverschil; o In de nabijheid van de veiligheidssignalen en richtingsborden; o Bij elke richtingswijziging; o Op elk kruispunt van gangen; o Bij de laatste uitgang en buiten het gebouw, tot aan het verzamelpunt; o Bij elke eerstehulppost, zodat ter hoogte van de eerstehulpkast een verticale verlichting van 5 lux verzekerd is; o Bij elk brandbestrijdingsmiddel en elke alarmknop, zodat een verticale verlichting van 5 lux verzekerd is ter hoogte van de knoppen, het bord en de uitrusting voor brandbestrijding; o Bij de evacuatiemiddelen voor gehandicapte personen en o Bij de eventuele vluchtplaatsen en alarmknoppen voor gehandicapte personen; o In de liftcabines (antipaniekverlichting). � Er moet overal verlichting van ten minste 1 lux zijn, en op gevaarlijke plaatsen (kruising van gangen, trappen, richtingwijzigingen ...) verlichting van ten minste 5 lux.
3.Werkt uw veiligheidsverlichting zoals het hoort (5 lux)?
� Ten minste de volgende controles en proeven moeten worden uitgevoerd: o Elke dag: visuele controle van de verklikkers van de voeding per centrale bron; o Elke maand: elk verlichtingstoestel en elke verlichte signalisatie van de uitgangen in de veiligheidsmodus voeden met de accubatterij ter simulatie van het uitvallen van de stroom van de normale verlichting, gedurende een voldoende lange periode om te controleren of elke lamp brandt. Na deze controleperiode wordt de stroom van de normale verlichting hersteld en wordt gecontroleerd of alle verklikkers, al dan niet verlicht, aangeven dat de normale stroom hersteld is. o Elk jaar: elk verlichtingstoestel en elke signalisatie moeten zoals bij de maandelijkse controle worden getest, maar gedurende de volledige duur van de autonome werking, zoals opgegeven door de fabrikant. De normale stroom wordt hersteld en er wordt gecontroleerd of alle verklikkers, al dan niet verlicht, aangeven dat de normale stroom hersteld is. De laadvoorzieningen moeten op hun correcte werking worden gecontroleerd.
4.Is uw veiligheidsverlichting aanwezig in de lokalen zonder vensters, in de kelderverdiepingen of op de zolders (als die worden gebruikt)?
5.Is uw veiligheidsverlichting vrij van stickers die de lichtsterkte doen afnemen (tenzij ze daarop berekend is)?
6.Is uw veiligheidsverlichting aanwezig bij de nooduitgangen (5 lux)?
7.Is uw veiligheidsverlichting aanwezig buiten de nooduitgangen (5 lux)?
8.Is uw veiligheidsverlichting aanwezig in de buitentrapzalen voor de evacuatie (5 lux)?
9.Is uw veiligheidsverlichting aanwezig op de evacuatiewegen (5 lux)?
10.Wordt uw veiligheidsverlichting door een erkend bedrijf gecontroleerd?
- Elke dag: visuele controle van de verklikkers van de voeding per centrale bron. - Elke maand: elk verlichtingstoestel en elke verlichte signalisatie van de uitgangen in de veiligheidsmodus voeden met de accubatterij, ter simulatie van het uitvallen van de stroom van de normale verlichting, gedurende een voldoende lange periode om te controleren of elke lamp brandt. Na deze controleperiode wordt de stroom van de normale verlichting hersteld en wordt gecontroleerd of alle verklikkers, al dan niet verlicht, aangeven dat de normale stroom hersteld is. - Na de jaarlijkse controle moeten een attest van de periodieke inspectie en een testverslag aan de verantwoordelijke persoon van de instelling worden bezorgd. - Elk jaar: elk verlichtingstoestel en elke signalisatie moeten zoals bij de maandelijkse controle worden getest, maar gedurende de volledige duur van de autonome werking, zoals opgegeven door de fabrikant. De normale stroom wordt hersteld en er wordt gecontroleerd of alle verklikkers, al dan niet verlicht, aangeven dat de normale stroom hersteld is. De laadvoorzieningen moeten op hun correcte werking worden gecontroleerd.
Familie 4: Compartimentering
1. Verticale compartimentering (deuren, muren en wanden)
1.Is er een verticale compartimentering?
2.Is de compartimentering toereikend?
3.Zijn de risicoplaatsen gecompartimenteerd (archieven, technische lokalen ...)?
4.Is de trapzaal gecompartimenteerd?
5.Zijn de vluchtwegen gecompartimenteerd (MHG, HG + nachtelijke bezetting)?
Lage gebouwen (LG), met een hoogte van minder dan 10 m. Middelhoge gebouwen (MHG) met een hoogte tussen 10 en 25 m. Hoge gebouwen (HG) met een hoogte van meer dan 25 m.
6.Sluiten de EI-wanden aan op de plafondplaat (boven het verlaagde plafond)?
7.Is het liftsas brandveilig?
8.Zijn de verticale technische kokers gecompartimenteerd (deuren, luiken, luikgrendels ...)?
9.Voldoen de wanddoorgangen aan de EI-graad van de wanden?
10.Zijn alle doorboringen afgewerkt met een vuurvast product met dezelfde brandwerende waarde als de compartimentering?
11.Beschikt u over branddeuren?
Branddeuren beletten gedurende een theoretische, maar welbepaalde tijd de verspreiding van brand tussen twee compartimenten, om de evacuatiewegen, zoals de trapzalen, zo lang mogelijk tegen hitte en vlammen te beschermen.
12.Sluiten de branddeuren goed?
13.Zijn de branddeuren in goede staat?
14.Zijn de branddeuren voorzien van een deursluiter?
15.Blijven de branddeuren gesloten of worden ze opengehouden met een magnetisch systeem dat ze sluit in het geval van een waarschuwing/alarm/stroomuitval?
16.Zijn de branddeuren voorzien van 'antipaniekstangen' of een afstandsbediening?
17.Openen de branddeuren in de evacuatierichting?
18.Kunnen de branddeuren gemakkelijk en onmiddellijk geopend worden?
Codex over het welzijn op het werk: Boek 3 Artikel 3.3-12 - De nooddeuren moeten openen in de richting van de evacuatie. Het mogen geen schuifdeuren of draaideuren zijn. - Ze mogen niet op slot zijn. - Ze moeten op elk ogenblik geopend kunnen worden zonder hulp.
19.Zijn de branddeuren vrij van elke belemmering?
20.Zijn de deuren van de nooduitgangen niet vergrendeld of openen ze in het geval van een alarm/stroomuitval?
2. Horizontale compartimentering (platen, vloerplaten, vloeren, REI 60')
1.Is er een horizontale compartimentering?
2.Zijn alle doorboringen afgewerkt met een vuurvast product met dezelfde brandwerende waarde als de compartimentering?
3.Zijn de vloeren 'EI' (brandwerend) gemaakt door er geschikte platen op te leggen?
4.Zijn de verlaagde plafonds 1/2 u. bestand tegen brand / 30 min. EI (brandwerend)?
Familie 5: Specifieke lokalen
1. HVAC-lokaal
1.Beschikt het gebouw over een HVAC-lokaal?
2.Is het HVAC-lokaal geventileerd?
3.Is in het HVAC-lokaal een brandklep aanwezig?
4.Wordt de uitschakeling van de ventilatie door de branddetectie gestuurd?
5.Sluiten de brandkleppen van het HVAC-net bij een brandalarm?
6.Zijn de brandkleppen van het HVAC-net correct geïnstalleerd (recht op de wand)?
7.Is in het HVAC-lokaal veiligheidsverlichting aanwezig?
2. Hoogspanningscabine
1.Heeft het gebouw een hoogspanningscabine?
2.Voldoet de hoogspanningscabine aan de voorschriften van het AREI (Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties)?
Zie het verslag van het erkende organisme.
3.Is er een risicoanalyse volgens de Codex over het welzijn op het werk uitgevoerd?
4.Is er een blustoestel (CO2) aanwezig?
5.Is er veiligheidsverlichting aanwezig?
6.Zijn er toereikende waarschuwings- en alarmmiddelen aanwezig?
.
7.Wordt de installatie jaarlijks gecontroleerd door een externe dienst voor technische controle?
8.Wordt de installatie jaarlijks onderhouden?
9.Is de compartimentering correct, als het lokaal zich binnen het gebouw bevindt?
10.Worden er geen brandstoffen opgeslagen?
3. Elektrische installatie op laagspanning
1.Voldoet de elektrische installatie op laagspanning aan de voorschriften van het AREI (Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties)?
Zie het verslag van het erkende organisme.
2.Is er een risicoanalyse volgens de Codex over het welzijn op het werk uitgevoerd?
3.Is er veiligheidsverlichting aanwezig?
4.Wordt de installatie jaarlijks gecontroleerd door een externe dienst voor technische controle?
5.Wordt de installatie door een gespecialiseerd bedrijf onderhouden?
6.Zijn de elektrische borden slotvast afgesloten?
7.Worden de elektrische borden correct aangeduid?
8.Is er BA4/BA5-personeel aanwezig?
In de eerste stap wordt een medewerker bevoegd verklaard. Vervolgens moet de werkgever een BA4/BA5-attest opstellen. Dit wettelijke attest verklaart dat de medewerker in staat is om de gevaren van elektrische toestellen correct te beoordelen.
9.Is het kleine elektrische materiaal CE-gecertificeerd?
10.Zijn de stopcontacten in orde (niet defect, goed in de wand bevestigd)?
11.Is voor de machines een differentieelschakelaar van 30 mA aanwezig (badkamer, indien van toepassing)?
12.Worden er geen brandstoffen opgeslagen?
4. Serverlokalen
1.Heeft het gebouw serverlokalen?
2.Zijn er bijkomende brandbestrijdingsmiddelen (CO2)?
3.Is er een automatisch blussysteem met gas?
4.Worden er geen brandstoffen opgeslagen?
5. Verwarmingslokaal - algemeen
1.Heeft het gebouw een verwarmingslokaal?
2.Is het verwarmingslokaal ontworpen volgens de normen en de regels inzake goede praktijken?
3.Is de compartimentering correct?
4.Is de ventilatie correct (boven- en onderventilatie)?
5.Is er veiligheidsverlichting aanwezig?
6.Worden de elektrische stroom en de toevoer van vloeistof automatisch afgesneden bij een waarschuwing/alarm voor brand?
7.Sluiten de brandkleppen automatisch bij een waarschuwing/alarm voor brand?
8.Zijn er toereikende waarschuwings- en alarmmiddelen aanwezig (branddetectie)?
9.Worden er geen belemmerende voorwerpen/brandstoffen opgeslagen?
10.Wordt de stookketel jaarlijks onderhouden door een gespecialiseerd bedrijf?
11.Is er een vast automatisch blussysteem?
6. Verwarming met stookolie
1.Heeft het gebouw een verwarming met stookolie?
2.Wordt de brander automatisch gedoofd?
3.Is er een opvangbak (met zand ...) onder de brander?
7. Verwarming met gas
1.Heeft het gebouw een verwarming met gas?
2.Is er gasdetectie?
3.Is de gasdetectiecentrale buiten het stooklokaal geplaatst?
4.Is er een elektromagnetisch ventiel voor het afsnijden van de gastoevoer?
5.Is er een correcte beveiliging van het elektromagnetisch ventiel voor het afsnijden van de gastoevoer (thermische stop, gecompartimenteerd lokaal, brandwerende caisson)?
6.Zijn er voorschriften voor het geval gas wordt gedetecteerd?
7.Wordt de gasinstallatie jaarlijks gecontroleerd door een externe dienst voor technische controle?
8.Wordt de gasdetectie-installatie jaarlijks gecontroleerd door een externe dienst voor technische controle?
9.Wordt de gasdetectie-installatie jaarlijks door een erkend bedrijf onderhouden?
8. Lokaal met gastoevoer
1.Heeft het gebouw een lokaal met gastoevoer?
2.Voldoet het lokaal aan de ATEX-reglementering?
3.Is het lokaal gecompartimenteerd?
4.Is het lokaal geventileerd?
5.Is er branddetectie?
6.Is er veiligheidsverlichting aanwezig?
7.Is er een goed bereikbare manuele afsluiter voor de gastoevoer?
8.Is er gasdetectie?
9.Worden er geen belemmerende voorwerpen/brandstoffen opgeslagen?
10.Is er een elektromagnetisch ventiel om de gastoevoer op afstand af te snijden?
9. Liften
1.Heeft het gebouw een lift?
2.Is het machinelokaal gecompartimenteerd??
3.Is de liftkoker gecompartimenteerd en zijn de deuren op de overlopen brandwerend (E 30�)?
4.Is het sas gecompartimenteerd??
5.Zijn de liftkokers en het machinelokaal goed geventileerd?
6.Is er een systeem dat de lift naar het evacuatieniveau brengt en de deuren opent?
7.Is er branddetectie in de liftkoker en het machinelokaal?
8.Is er een communicatiesysteem in twee richtingen?
9.Voor een hydraulische lift: Is er een automatisch blussysteem?
10. Archieflokaal
1.Heeft het gebouw een archieflokaal?
2.Is het lokaal correct gecompartimenteerd?
3.Is er branddetectie?
4.Is er veiligheidsverlichting aanwezig?
5.Is er 1,5 m afstand tussen de brandbare materialen en de elektrische bronnen?
11. Werkplaats (lassen, metselen, mechanica ...)
1.Heeft het gebouw een werkplaats?
2.Voldoet de werkplaats aan de regels inzake goede praktijken?
3.Is de werkplaats correct gecompartimenteerd?
4.Is ze goed geventileerd?
5.Is er branddetectie?
6.Is er veiligheidsverlichting aanwezig?
7.Is er een alarmknop aanwezig?
8.Zijn de nooduitgangen toereikend?
12. Keuken
1.Heeft het gebouw een keuken?
2.Voldoen de installaties aan de regels inzake goede praktijken?
3.Is het lokaal correct gecompartimenteerd?
4.Is er een automatisch blussysteem (afzuigkap, frituurpan)?
5.Is er een blusdeken aanwezig?
6.Zijn de blusmiddelen toereikend?
7.Is er een noodstop voor alle energiebronnen (elektriciteit en gas)?
8.Bestaan de afzuigleidingen uit materiaal van klasse A1 (onbrandbaar materiaal) + gecompartimenteerde koker (afzuigkap)?
9.Worden de afzuigkappen onderhouden?
13. Laboratorium
1.Heeft het gebouw een laboratorium?
2.Voldoet het laboratorium aan de regels inzake goede praktijken (opslag, compatibiliteit van de chemische producten, procedure ...)?
3.Zijn de blusmiddelen toereikend en voldoende in aantal?
4.Is er een goed bereikbare algemene afsluiter voor de gastoevoer?
5.Is de gasinstallatie conform (dichtheid, goede staat van de slangen, controle, onderhoud ...)?
6.Is de uitrusting CE-gecertificeerd en in goede staat?
14. Afvalruimte
1.Heeft het gebouw een afvalruimte?
2.Voldoet de afvalruimte aan de regels inzake goede praktijken?
3.Is de afvalruimte beveiligd tegen brandstichting (toegangscontrole ...)?
4.Is de compartimentering correct als het lokaal zich binnen het gebouw bevindt?
5.Wordt afval dat spontaan kan ontbranden, regelmatig verwijderd?
6.Worden de afvalketens gerespecteerd?
15. Extern gasdepot
1.Heeft het gebouw een extern gasdepot?
2.Voldoet het externe gasdepot aan de ATEX-reglementering (regels, normen, wetgeving)?
3.Is de toegang beperkt (omheining, muren, sleutels ...)?
4.Wordt het externe gasdepot jaarlijks gecontroleerd en onderhouden?
5.Is er gasdetectie?
16. Parkeergarage
1.Heeft het gebouw een parkeergarage?
2.Voldoet de parkeergarage aan de regels inzake goede praktijken?
3.Is de compartimentering tegenover de rest van het gebouw correct?
4.Zijn de aanwezige technische lokalen gecompartimenteerd?
5.Zijn er op elke verdieping twee nooduitgangen?
6.Is er een systeem voor rookverwijdering?
7.Zijn er voldoende blusmiddelen aanwezig (blustoestellen, brandhaspels, poederblussers 50 kg ...)?
8.Is er gasdetectie?
9.Is de toegang voor LPG-, CNG-voertuigen verboden?
17. Zalen - groot aantal gebruikers >= 50 pers.
1.Heeft het gebouw zalen voor een groot aantal gebruikers?
2.Voldoen de zalen aan de regels inzake goede praktijken (vergaderzalen)?
3.Zijn er voldoende uitgangen?
4.Openen de deuren in de evacuatierichting?
5.Is er veiligheidsverlichting aanwezig?
Familie 6: Omgeving en toegang voor de brandweer
1. Buitenverlichting
1.Is er buitenverlichting?
2.Voldoet de buitenverlichting?
2. Verkeerswegen
1.Is er een toegang voor de brandweer of is een toegang mogelijk?
2.Zijn de verkeerswegen berijdbaar (helling < 6%, breedte 4 m, voldoende draaicirkel ...)?
3.Zijn de verkeerswegen goed aangeduid?
4.Vormen de parkeerzones geen hinder voor de voertuigen van de hulpdiensten?
5.Zijn de gevels bereikbaar voor de hulpdiensten?
3. Brandkranen, hydranten
1.Zijn er brandkranen of hydranten / zijn ze goed bereikbaar?
2.Zijn ze goed aangeduid?
3.Zijn ze gemakkelijk bereikbaar?
4.Zijn ze in goede staat (sleutels voorhanden)?
5.Worden ze regelmatig gecontroleerd?
6.Worden ze regelmatig onderhouden?
4. Tegenoverstaande of aangrenzende gebouwen
1.Is er brandbeveiliging van de gevels/daken OF wordt de horizontale afstand gerespecteerd (LG: 6 m, MHG en HG: 8 m)?
Lage gebouwen (LG), met een hoogte van minder dan 10 m. Middelhoge gebouwen (MHG) met een hoogte tussen 10 en 25 m. Hoge gebouwen (HG) met een hoogte van meer dan 25 m.